(Ik bevind me in Sint-Petersburg voor research i.v.m. mijn roman 'Bloedgetuigen', maar ik denk aan Dubrovnik, waar ik vorige week was)Ik heb me nooit van de indruk kunnen ontdoen dat Dubrovnik een gigantisch columbarium is, een labyrintisch massagraf, de begraafplaats van de beschaving. In die zin is het ook de versteende versie van het onderbewustzijn, de gepetrifieerde onderbuik, daar waar alle frisse en onfrisse schimmen van de geschiedenis rusteloos blijven rondhangen, omdat ze nergens anders welkom zijn. Elke schim – het moeten er duizenden zijn – neemt na middernacht, als de domme mensen slapen, de vorm aan van een katachtige. Ik ben in het midden van de nacht vaak door de stegen gelopen met de reële angst dat zo’n gretige katachtige me zou bespringen om mijn ziel te roven, zodat zij weer een normaal leven zou kunnen leiden.
Ik ben er nog steeds niet zeker van of Dubrovnik aan het begin of aan het eind van het leven staat. Misschien is mijn verwarring onbelangrijk omdat de dingen sowieso een kringloop vormen. Het zou er dus gewoon van afhangen welke kant je opkijkt: vooruit of achteruit.
Maar het belangrijkste gevoel dat me bekruipt in deze stad is het gevolg van een onverzoenlijke en tragische tegenstelling: in Dubrovnik ben je vrij, onoverwinnelijk, de meerdere van de natuur (in tegenstelling tot Venetië, dat er de slaaf van is) en van elke potentiële vijand, bruisend van leven en liefde – en tegelijk ben je er meer dan waar ter wereld ook van bewust dat het hele bestaan een gevangenis is, een troosteloze plek, bewaakt door onverwoestbare krachten. Dubrovnik is een paradijs én een doodkist.
Onnodig te zeggen dat dit een magnetisch effect heeft, omdat het leven zich nergens beter heeft laten samenvatten.